Kristien Hemmerechts,
Taal zonder mijMonument voor een dichter
Op 22 mei 1997 overleed de Vlaamse dichter Herman de Coninck. In
Taal zonder mij herleest Kristien Hemmerechts, die met hem getrouwd was, zijn poëzie en gaat daarbij vooral in op het expliciet autobiografische karakter van zijn gedichten. Aangevuld met correspondentie tussen de twee echtelieden en herinneringen die zij daarnaast beschrijft, bouwt zij een indrukwekkend beeld op van zijn werk en persoonlijkheid.
Onwillekeurig roept
Taal zonder mij, voordat er een letter gelezen is, associaties op met dat andere 'weduwenboek', zoals het in de pers is gaan heten: I.M. van Connie Palmen. Een schrijfster, geliefde van een schrijver, beschrijft haar rouw. Hemmerechts haalt direct in het begin dit boek dan ook aan en schrijft dat I.M. haar er aanvankelijk van weerhield over haar man te schrijven: 'Het weduwenboek was al geschreven, waarom zou ik het overdoen?' Uiteindelijk besloot zij dus toch haar boek te schrijven en las I.M. pas nadat ze het voltooid had.
Misschien is het niet van belang beide boeken met elkaar te vergelijken, maar het grootste verschil is in ieder geval dat Hemmerechts vooral over De Coninck schrijft, terwijl Palmen vooral over zichzelf en haar relatie met Ischa Meijer schreef. Taal zonder mij gaat in belangrijke mate over de gedichten van De Coninck en minder over het verdriet dat zijn dood voor Hemmerechts betekent.
De gedichten van De Coninck hebben zoals gezegd vaak een autobiografisch karakter en vormen, samen met de aanvullingen van Hemmerechts een goed beeld van zijn persoonlijkheid. Aan bod komen onder meer zijn relatie met zijn moeder en de dood van zijn eerste vrouw. De dood vormt een terugkerend thema in zijn werk en inspireerde hem tot heldere en treffende poëzie. Ook laat Hemmerechts ons meegenieten van de humorvolle correspondentie met inzenders van gedichten voor het Nieuw Wereld Tijdschrift, waarvan De Coninck oprichter en hoofdredacteur was. Met veel liefde beschrijft Hemmerechts hoe De Coninck, vaak tot diep in de nacht, zat te werken. Hoe geconcentreerd hij las: 'Na zijn dood dacht ik: nu zijn al die dichters hun meest aandachtige lezer kwijt.'
'De doden hebben geen privacy,' schrijft Hemmerechts en noemt dit gegeven zeer toepasselijk in de context van Taal zonder mij. Bij lezing van dit boek bekroop mij inderdaad een enkele keer het gevoel: Mag ik dit wel lezen, zijn deze woorden wel voor mij bestemd? Met name de kattebelletjes die De Coninck in de huiselijke sfeer aan Hemmerechts schreef, steevast met de aanhef 'Poesje'. Deze uiteraard nooit voor publiciteit geschreven woorden geven soms het gevoel een voyeur te zijn in het leven van iemand die zich daar nooit meer tegen kan verweren. Het is de volstrekt integere, gevoelige – maar nooit sentimentele – en liefdevolle manier waarop Hemmerechts over haar man schrijft die het boek zijn grote kracht geeft en voorkomt dat het een vervelende bijsmaak achterlaat. Bovendien maken de heldere en directe dichtregels van De Coninck het lezen van Taal zonder mij meer dan de moeite waard.
In het laatste deel, getiteld Coda – wat letterlijk betekent: slot van een muziekstuk – richt Hemmerechts zich rechtstreeks tot De Coninck. Hier neemt zij meer ruimte voor zichzelf en voor het verdriet dat zij overal met zich meedraagt. Ze schrijft over het alleen wonen in een huis dat nog zo van hem is, 'uit hem gegroeid', zoals ze het mooi verwoordt. 'Soms overweeg ik om alle lichten aan te knippen, een cd op repeat op te leggen, de verwarming aan te zetten en het huis te verlaten; het huis aan zichzelf terug te geven, er een grafmonument van te maken, de grafkelder waar Herman van droomde, het mausoleum van het leven dat Herman en Kristien samen leidden, een monument ter ere van afwezigheid'.
(Anna Kroon)
[ terug ]