Hoe gaat het met...
Er is de laatste jaren veel uitgebroed op funerair gebied.
Doodgewoon schreef erover. Wat is er terechtgekomen van enkele van de plannen?
... de cremobiel?
Zomer 1997, Denise van de Ven, uitvaartonderneemster en mede-eigenaar van Uitvaartwinkel de Ode in Amsterdam, heeft een idee: de cremobiel. Ze legt uit in Doodgewoon # 13: “Een mobiel crematorium, dat achter aan de auto kan worden gehaakt. Niet groter dan een caravan en makkelijk voor iedereen mee te nemen.” Zodat een crematie op de plek waar men zelf wil mogelijk is: aan het strand met uitzicht op zee, in een weiland tussen de koeien of diep in het bos. Van de Ven: “Als mensen er echt in geïnteresseerd zijn, dan komt ie er gewoon.”
Is het door desinteresse dat anno 2001 de cremobiel er nog steeds niet is? Of is het, zoals funerair deskundige Henk Kok schrijft, ‘omdat een crematie volgens de wet moet plaatsvinden in een crematorium en daarmee wordt door de wetgever een gebouw met een oven bedoeld. Dit betekent dat er geen crematies buiten een dergelijke inrichting mogelijk zijn.’ (Kok in zijn Funerair Lexicon onder het lemma ‘cremobiel’.) Volgens Denise van de Ven, inmiddels weg bij de Ode en sinds 1999 zelfstandig uitvaartondernemer in Muiderberg, ligt het anders: “Als rijdende crematoria voldoen aan dezelfde eisen als de huidige crematoria, dan is er geen vuiltje aan de lucht.”
Maar waar blijft de cremobiel dan? Van de Ven: “Samen met twee vormgevers ben ik bezig met een boek waarin verschillende modellen van de cremobiel staan. Het boek wordt een combinatie van fictie en werkelijkheid. Enerzijds krijgt de lezer een indruk van het uiterlijk van een mogelijke cremobiel, door middel van tekeningen/schetsen et cetera, anderzijds wordt de fantasie geprikkeld over de verschillende locaties die in aanmerking komen voor een mobiele crematie en wordt een beeld geschetst van hoe het afscheid van een overledene met een cremobiel er uit kan komen te zien. Naar aanleiding van het boek zal een stichting in het leven worden geroepen die de mobiele uitvaart een warm hart toedraagt. De beelden van de cremobiel in het boek kunnen straks wellicht een levendig beeld worden in de uitvaartwereld.”
Het blijft dus een idee op papier dat vooralsnog niet uitgevoerd zal worden? “In eerste instantie gaat het me om maatschappelijke bewustwording ten aanzien van de cremobiel, het besef dat met dit voertuig afscheid genomen kan worden op een vrijere manier dan in een bestaand crematorium.” Wanneer het boek zal verschijnen kan ze nog niet zeggen. Ook wil ze nog geen afbeelding vrijgeven. Die primeur houdt ze voor zichzelf.
... de lobby voor thanatopraxie?
Weet u nog wat dat is, thanatopraxie? En waarom het ook weer zo nodig toegestaan zou moeten worden in Nederland? Wel als u connecties heeft in de uitvaartwereld, want daar is men al jaren bezig met een lobby voor thanatopraxie. Thanatopraxie, afgeleid van Thanatos, de Griekse god van de dood, betekent ‘het toedienen van een lichte balseming’. Het is dus een soort balseming, maar omdat balseming zo definitief en voor eeuwig klinkt, waarbij veel mensen nare beelden voor ogen krijgen als ‘hersenen en allerlei andere verderfelijke ingewanden die verwijderd worden’, kiest de Nederlandse uitvaartwereld voor het ‘oer- Hollandse’, ‘goed bekkende’ en verhullende ‘thanatopraxie’. Bij een thanatopraxie behandeling worden de aderen waar bij een levende bloed doorheen stroomt, gevuld met een conserveringsoplossing, waar onder andere formaline in zit. Bij de behandeling zijn de arteriën (halsslagaders) en vena (aders) het belangrijkst. Daar waar die aan de oppervlakte komen, in de lies, op de armen en in de halsstreek, kan de conserverende vloeistof onder druk worden toegediend. Er wordt een sneetje gemaakt, de ader wordt naar boven getrokken, ontdaan van in de weg zittende weefsels en met een krammetje vastgezet. Op die plek wordt de vloeistof onder druk ingebracht.
We schreven erover in de
Doodgewoon van herfst 1997 (# 14, Alles over thanatopraxie), een jaar waarin de uitvaartwereld bijzonder druk aan het lobbyen was bij de overheid deze handeling per wettelijk decreet toegestaan te krijgen. Het Platform Uitvaartwezen had een commissie van ‘drie wijze mannen’ samengesteld, die per uitgebreid rapport liet weten dat er weinig in te brengen viel tegen de invoering van thanatopraxie in Nederland.
Ook al in 1997 lieten medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken weten dat de minister niet onwelwillend staat ten aanzien van thanatopraxie, maar eerst moest de branche zelf een kwaliteitssysteem opzetten en de gehanteerde opleidingseisen formuleren. Het heeft even geduurd, maar in januari van dit jaar bracht een ‘Commissie van Deskundigen uit de uitvaartbranche’ een advies uit aan de minister, met een voorstel voor een opleiding tot thanatopracteur. De opleiding sluit aan bij de opleidingen en eisen die in het buitenland gelden en bestaat uit twee theoretische onderdelen en een praktijkopleiding.
Bas de Leng, werkzaam bij CMO (dat mortuaria beheert en cursussen verzorgt in het restaureren van lijken) en een van de weinige thanatopracteurs in ons land, staat te popelen om de opleiding te verzorgen. “Het gaat er niet om de dood te verdoezelen, maar om op een waardige manier afscheid te kunnen nemen,” vertelde hij in
Doodgewoon.
Verleden jaar vroeg het NIPO aan ‘de Nederlanders’ of thanatopraxie gewenst is. Vooropgesteld dat de geënquêteerden wisten wat thanatopraxie is, mag de uitkomst verrassend heten. Maar liefst 63 procent van de Nederlanders vindt dat thanatopraxie mogelijk moet zijn, 54 procent vindt tevens dat balseming zou moeten kunnen. Of is dit een vraag in de categorie van ‘als je het mij vraagt dan zeg ik geen nee, maar om eerlijk te zijn zal het mij een zorg wezen’.
... de live crematie op internet?
In november 1998 presenteerde CVN Crematoria Nederland BV, in samenwerking met Uitvaart Com/uitvaart.nl trots de eerste live crematie via internet. Een primeur. Uiteraard was de crematie die plaatsvond tijdens de perspresentratie in Crematorium Daelwijck in Utrecht geen echte crematie, maar geheel in scène gezet. Peter van Schaik, directeur van Uitvaart Com zag er veel toekomst in. Nu tweeënhalf jaar later moet hij toegeven dat hij zich vergist heeft. “We hebben wel verzoeken gehad om informatie, maar geen één echte aanvraag. Mensen zijn er nog niet aan toe, het is te duur.” Hoeveel? “Vijfduizend gulden. Voor dat bedrag zijn wel zes mensen de hele dag in de weer, dus goedkoper kan niet."
... het kenniscentrum voor de uitvaartbranche?
‘Op een fraaie novemberdag in 1998 kwamen rond de tweehonderd heren in donkere pakken – en enkele dames – bijeen in het Apeldoornse Paleis Het Loo,’ schreef Eva den Buurman in lente 1999 in Doodgewoon (# 20). Voornamelijk vakgenoten uit de uitvaartbranche die waren uitgenodigd door de jubilerende uitvaartverzekeringsfirma Monuta (het bedrijf werd 75 jaar), voor een over ‘veranderingen in vraag en aanbod bij uitvaarten’. Bedoeld als klap op de vuurpijl was de aankondiging van Monuta-directeur Cors Hage dat het bedrijf ‘de aanzet wil geven tot het oprichten van een gezamenlijk kenniscentrum voor de uitvaartbranche. Een onafhankelijk instituut dat kennis en cijfers verzamelt en beschikbaar stelt aan de branche als geheel en dat tevens door diezelfde branche wordt gefinancierd.’ Monuta betaalt, werd gesteld, een haalbaarheidsonderzoek naar zo’n centrum. ‘Wat dat verder betekent en wie dat gaat betalen bleef wat mistig,’ schreef Eva den Buurman achterdochtig.
En terecht, want tweeënhalf jaar later: geen kenniscentrum gesignaleerd. Het haalbaarheidsonderzoek is er gekomen, verricht door Piet van den Akker, van het Tilburgse Instituut voor sociaalwetenschappelijk beleidsonderzoek (en bekend van diverse andere onderzoeken op uitvaartgebied). Van den Akker deed een voorstel voor de opzet, organisatie en financiering van het centrum. Zeven tot acht grote partijen uit de branche schaarden zich achter de plannen, maar ‘er is geen bereidheid de benodigde drie of vier ton op tafel te leggen,’ aldus Cors Hage in het vakblad
Uitvaart.
... het ‘NUVA-armenfonds’?
Ook NUVA-uitvaartzorg en verzekeringen had een prachtig cadeau bedacht ter gelegenheid van haar jubileum, eveneens in 1998: ‘een nationaal fonds voor waardig afscheid’ voor de allerarmsten onder ons. Een soort ‘sociale dienst-uitvaart’ maar dan betaald door de uitvaartwereld. Dit werd trots aangekondigd door directeur Hazelhoff tijdens een symposium in de Meerpaal in Dronten ten overstaande van zo’n tweehonderd toehoorders. NUVA stortte een flink bedrag met de bedoeling dat andere uitvaartondernemers mee zouden doen.
April 2001. Hazelhoff is geschorst. De aanleiding: ‘een verschil van inzicht in het beleid dat moet voeren tot de fusie van AVVL en NUVA’. Pr-medewerkster G. Harmsen: “Hazelhoff was degene die de stichting in het leven wilde roepen, maar die is niet meer bij ons. U kunt het beste de algemeen-directeur ad interim Bert van der Wijden spreken.” Dus het fonds is niet doorgegaan? “Ik onthoud mij verder van commentaar.” Van der Wijden is niet te spreken, is vooral veel in bespreking – over de fusie natuurlijk. Na enkele telefoontjes en overleg tussen Van der Wijden, zijn secretaresse en de marketingafdeling laat de tweede weten: “Het initiatief is niet uit de verf gekomen. Zoals wij het wilden, bleek het niet uitvoerbaar. Dus is het tot op heden niet doorgegaan. Wij beraden ons hoe het in de toekomst toch doorgang kan vinden. We zitten nu echter midden in een fusie, dus dat betekent oponthoud.”
De fusie moet deze zomer een feit zijn en iedereen (bij AVVL en NUVA) is ervan overtuigd dat het geheel gaat lukken. Reden voor een ander mooi cadeau aan de samenleving?
... de asvuurpijl?
Eind 1997 stond het object groot achter op de cover van Doodgewoon (# 15): de asvuurpijl. ‘Last Rest Rocket’. Een vuurpijl waarmee de as van de overledene de lucht in kan worden geschoten. Een initiatief van kunstacademiestudente Hetty van Bommel, gestimuleerd door uitvaartwinkel de Ode in Amsterdam en in productie genomen door kunstvuurwerkfabriek Van der Nat bv in Steenwijk. Na enige landelijke publiciteit nooit meer iets van gehoord. Is er vraag naar? Gaat ie wel eens de lucht in? Volgens een woordvoerder van Van der Nat slechts één maal. “We hebben een aantal proeven gedaan en uiteindelijk is er één vuurpijl echt als asvuurpijl de lucht in gegaan. Maar verder hebben we niets meer gehoord van Hetty van Bommel.”
Walter Carpay van de Ode: “Ja, er is één echt de lucht in gegaan. Dat was in zomer 1998. Er was meer interesse en we worden nog steeds gebeld door mensen die de vuurpijl willen. De vuurpijl was echter nog niet helemaal goed en Hetty zou daar nog aan werken, maar we hebben niets meer van haar gehoord.”
Hetty van Bommel laat niet alleen niet van haar horen, maar is ook moeilijk bereikbaar. Na veel boodschappen, ingesproken op haar antwoordapparaat, en een fax krijgen we opeens een email van haar: ‘De productontwikkeling van de “Last Rest Rocket” heeft veel tijd gekost, waardoor ik voor de vele aanvragen een "wachtlijst" heb moeten aanleggen. Diverse grote uitvaartverzekeringsmaatschappijen heb ik benaderd, met de vraag te participeren in de productie/lancering van dit uitvaartproduct op de markt en opname in het "verzekerings- pakket". Allen waren zeer enthousiast, maar durfden niet op voorhand hun naam (en financiële middelen) hieraan te verbinden, onder andere uit angst voor boze verzekerden, die zich niet met deze "pioniers"-houding willen vereenzelvigen. Dit hield in dat ik dus toch helemaal zelf de produktie (ook financieël) zou moeten gaan dragen. Hierna ben ik alleen verder gegaan, om met een nieuwe producent/ceremonie-dienstverlening in zee te gaan. Juist vóór de vuurwerkramp te Enschede was de zaak bijna rond. Nadat deze ramp – uiteraard – hét aandachtspunt van de media werd, werd ik onmiddellijk platgebeld, door op goedkope en smakeloze sensatie beluste programmamakers en andere medialui. Daarom: Het "last rest rocket"-project wordt – in elk geval – voor de komende twee jaar in de ijskast gezet. De verbinding aan de ramp in Enschede is té voor de hand liggend, en de achterliggende gedachte van mijn product is juist heel integer en piëteitsvol. Dus, ook uit eerbied voor de getroffenen, en trouwens ook om heel medelevend Nederland serieus te nemen, moet ik dit project nu uitstellen. Dit is tevens een statement, over hoe ik als industrieël ontwerper juist de maatschappij wil ‘dienen”, en niet als doel heb te spotten met dood, verdriet, rampen, en verwerkingsrituelen.’
... de Groningse design-rouwsuite?
Opbaren en rouwen met een luxueus tintje, in de design-rouwsuite. Een initiatief van het jubilerende Algemeen Belang (uitvaartverzekeraar en -verzorger) in samenwerking met het Groninger Museum: een rouwkamer ingericht door conservator Mark Wilson met kunstwerken van onder andere Philippe Starck, Peter Struycken en Hein van de Water. In zomer 1998 werd de rouwsuite opgeleverd. Wordt er veel gebruik van gemaakt? Monique Mensinga, medewerkster van Algemeen Belang: “Regelmatig, maar niet heel veel. Ik denk een paar keer per jaar. Voor de prijs hoeven mensen het echter niet te laten, want hij is even duur als de andere 24 uurs-kamers, dat wil zeggen rond de duizend gulden voor de hele periode tussen overlijden en begraven of cremeren. Die andere kamers zijn ook wel apart ingericht, maar toch meer als een huiskamer, die zijn normaler zeg maar.” In 1998 schreven we dat er veel belangstelling was voor de design-rouwsuite, niet om haar te huren, maar om te bekijken. Is dat nog steeds zo? “Nee, maar bezoekers zijn nog steeds van harte welkom, mits de kamer niet in gebruik is natuurlijk.”
... de uitvaartwinkels?
De uitvaartwinkel, waar de bewuste uitvaartconsument terecht kan voor informatie én een artistieke urn of een modern grafmonument, was een typisch verschijnsel van de jaren negentig van de vorige eeuw, evenals de uitvaartvernieuwer en de open dagen van begraafplaatsen en crematoria. In # 12 van Doodgewoon (lente 1997) portretteerden we zes uitvaartwinkels. Op één na bestaan ze nog allemaal. Het gaat dus goed met de uitvaartwinkel? Niet helemaal. De winkelfunctie van de uitvaartwinkel is nooit uit de verf gekomen, blijkt na een rondvraag. Mensen kopen hun urn of kist niet zelf in een winkel. Als informatiepunt en blikvanger, zodat mensen eens geconfronteerd worden ‘met iets anders’ werken de uitvaartwinkels uitstekend. Dit betekent dat uitsluitend de uitvaartwinkels die vanuit een (grote) uitvaartonderneming worden gerund het gehaald hebben en de kleinschalige, door één man of vrouw gerunde winkels niet.
Steven de Boer van Uitvaartwinkel Terra Nova in Utrecht werkt: “We zijn heel bewust in een winkelstraat gaan zitten, maar wij worden meer als informatiepunt gebruikt dan als een echte winkel. Er staat ook een hele uitvaartvereniging achter. Ik merk trouwens dat de ouderen, zestig plussers zeg maar, niet echt in zijn voor een bijzonder vormgeving. Jongeren wel, die reserveren dan ook alvast een bijzondere kist voor hun uitvaart. Zoals de korfkisten die we laatst hadden, daar zijn er een stuk of 15 van weggegaan. Er is dan ook nog geen sprake van emoties, dus dat verkoopt gewoon beter.”
Een voorbeeld van een uitvaartwinkel die het niet gehaald heeft is de Passage in Amsterdam van Vital van Looveren. Opengegaan in januari 1998, heeft Van Looveren de deuren onlangs moeten sluiten. “Per 1 juni ben ik hier weg. Het ligt aan een combinatie van factoren dat het niet gewerkt heeft. Allereerst heb ik geen geld om flink reclame te maken. Daarom organiseerde ik veel exposities, omdat je op die manier nog wat gratis publiciteit genereert. Ten tweede is er niet zo’n enorme vraag naar bijzondere vormen van gedenken; naar exclusieve kisten, urnen en grafmonumenten gemaakt door kunstenaars. Ik heb me daar in vergist. Toen ik begon, dacht ik dat de groep die iets anders wil uit tien procent van de bevolking zou bestaan, maar nu denk ik dat het nog minder dan één procent is. Ik heb de indruk dat mensen graag willen dat aan een urn of grafmonument is af te zien dat het duur het is en dat is nu eenmaal niet altijd zo. Dat er duizend gulden verschil zit tussen deze fabrieksurn en die urn die een kunstenaar exclusief in opdracht heeft gemaakt zie je niet. Verder is zo’n winkel alleen maar mogelijk als er een grote uitvaartonderneming achter staat. Zodat er altijd iemand aanwezig is, die het kantoor en de winkel bemant en de administratie afhandelt. Ik ben alleen, en als ik op pad ben voor een uitvaart, dan moest de winkel dicht.”
Met de uitvaarten gaat het goed. Van Looveren blijft uitvaartondernemer. “Ik heb er verleden jaar 28 gedaan – en daar ga ik mee door. Ik vond de winkel op den duur gewoon niet leuk meer; het is heel veel werk en er komt te weinig voor terug in de vorm van verkoop. Bezoekers genoeg, en ze kwamen vanuit heel Nederland, maar als ze dan de winkel weer uitlopen zonder iets te kopen of te bestellen dan houdt het snel op.”
En kunnen we nog iets verwachten van Binnenlandse Zaken?
Komen er nog grote wetsveranderingen in de Wet op de lijkbezorging? Leeft de lijkbezorging eigenlijk wel op het ministerie? Volgens drs. M.C.M. Jonkers (35), als beleidsmedewerker op Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de lijkbezorging, is het ‘een dossier waar weinig ophef over is’. Jonkers: “Begraven is geen item in de samenleving. Dat geeft aan dat het goed gaat. De zaken zijn heel behoorlijk geregeld. Ongeveer twee jaar geleden vroegen we een aantal minderheidsgroepen eventuele problemen te inventariseren. Daar kwam niets uit. Er zijn wel specifieke wensen. Moslims willen bijvoorbeeld graag een overledene binnen 36 uur begraven. Daar moet men ontheffing voor aanvragen bij de Officier van Justitie, en dat gebeurt ook. Dus eigenlijk is er dan geen probleem.”
“Lijkbezorging is oorspronkelijk niet mijn interessegebied. Ik ben politicoloog. Ik zit nu drie jaar op deze afdeling en heb onder meer gemeentelijke samenwerkingsverbanden in mijn portefeuille en de rechtspositie van politieke ambtsdragers. Dat lijkbezorging erbij kwam is toeval. Ik zat op de kamer van de beleidsmedewerker die ermee stopte. Het is voor sommige collega’s wel een dossier om grapjes over te maken.”
Jonkers overlegt met ‘de branche’ en doet het voorwerk voor eventuele wetswijzigingen. “Wij doen zaken met de koepelorganisaties. Wij proberen hun wensen, waar mogelijk, in regelgeving te vertalen. Dat is praktisch want je kunt niet met iedereen overleggen. Maar ik krijg hier wel regelmatig telefoontjes van burgers. Meestal zijn ze tegen een probleem opgelopen en al bij heel wat instanties geweest voordat ze het nummer van het ministerie draaiden. Het gaat dan om familieleden die ruzie hebben over de bestemming van een asurn. Of iemand die een zeemansgraf wil, wat niet mag in Nederland of vanaf een Nederlands schip.”
“We streven ernaar dat dit najaar voorstellen naar de Tweede Kamer worden gestuurd om de Wet op de lijkbezorging op sommige punten aan te passen. Onder meer wordt voorgesteld om de mogelijkheden voor eeuwigdurende grafrust te beperken. Het voorstel waar ik zelf het meest aan hecht is dat voor de burgers het verschil in grafrechten duidelijker wordt. Het is bijzonder pijnlijk als je na tien jaar een graf wilt bezoeken en het blijkt een algemeen graf te zijn geweest dat inmiddels is geruimd.”
“Wij verwachten dat bij die behandeling in de Tweede kamer ook een voorstel zal liggen om thanatopraxie toe te staan. Wensen die sommigen koesteren, zoals het begraven op eigen grond, of cremeren in de open lucht, zie ik niet nader geregeld worden. Daartegen zijn nu eenmaal belangrijke praktische bezwaren: een volgende huiseigenaar wil misschien een schuur bouwen op de plek van zo’n graf. En de milieuwetgeving verhindert het openlucht- cremeren.”
© Anja Krabben
(Behalve het stukje `En kunnen we nog iets verwachten van Binnenlandse Zaken?`, © Eva den Buurman). Verschenen in Doodgewoon, # 29, zomer 2001.
Voor meer artikelen van Anja Krabben zie:
http://www.anjakrabben.nl.