Afscheid nemen in de stijl van...
Oost Nederland rond 1900
Het doodshemd
De bevolking van Oost-Nederland bestond voornamelijk uit boeren met hun gezinnen die leefden in een buurtschap. Deze mensen hielden van meet af aan rekening met de dood. In de boerderij bevond zich naast het slop (het zoldergat boven de deel), het zogenaamde liekspier. Dat waren de lijkbalken waarover de planken lagen die eens zouden worden gebruikt voor de doodskist. Boer en boerin droegen in hun huwelijksnacht een fijn linnen hemd, dat de volgende dag werd gewassen, gevouwen en in het kabinet gelegd. Daar bleef het tot de dag van hun overlijden. Het was voorzien van de naamletters van de dragers en soms van een jaartal: het trouwjaar; alles in zwart garen geborduurd. In andere gevallen had men voor hetzelfde doel in het kabinet een grote lap linnen klaarliggen, waaruit na het overlijden door de buurvrouwen, het doodshemd werd gemaakt. Wanneer iemand zeer oud of dodelijk ziek was, werd het sterven begeleid door zowel een buur als een familielid. Niemand stierf in die tijd in eenzaamheid.
Traditionele noodburen
Het overlijdensbericht van een buurtgenoot, een `noaber`, was voor zeer velen in een buurtschap het startsein voor een grote hoeveelheid activiteiten. Alleen de huisgenoten en naaste familieleden waren vanaf hetzelfde ogenblik vrijwel tot nietsdoen gedoemd. Behalve het verschaffen van inlichtingen, desgevraagd, werd hen al het werk uit handen genomen door de buren. Traditioneel had iedere boer `noodnoabers` aangewezen, buren die als eersten in nood en dood te hulp kwamen. Soms waren dat er twee, zoals in Enschede en omgeving, soms vier zoals in Markelo. Verder was er in de meeste buurtschappen tevens een `d. on-boer`, een dodenboer, de vast aangewezene voor het rijden van de lijkwagen. De naaste nood-buur was in eerste instantie met zijn vrouw verantwoordelijk voor de hele gang van zaken tot en met de begrafenis. Het huishoudelijk deel rustte op de schouders van de vrouw. Zij vroeg de familie wat er allemaal in huis moest komen aan eten en drinken, en verzorgde dit alles bij elke gelegenheid binnenshuis, elke bijeenkomst voor het bespreken van de verschillende werkzaamheden en tenslotte de ontvangst van de genodigden voor de begrafenis. Hierbij werd ze geholpen door andere buurvrouwen. De nood-buur meldde het overlijden bij de buren, met de mededeling dat men naar het sterfhuis moest komen. In de Gelderse Achterhoek werd het bericht van de ene buur naar de volgende doorgegeven. Het tijdstip van komen speelde geen rol, ook al was het `t holst van de nacht. Het allereerste werk moest worden gedaan: het afleggen van de dode, het wassen en vervolgens het kleden in het doodshemd. Aan de werkzaamheden ging het drinken van een borrel vooraf, erna dronk men een kop koffie. Familieleden waren hierbij niet aanwezig. Men blindeerde de vensters met luiken of met linnen doeken, binnen vergaderde men over het verdere verloop. De vrouwen zorgden dat er steeds brood en koffie was.
Na het wassen en kleden van de overledene werd het lichaam in de bedstede op een deken, of op stro op de vloer onder een venster gelegd. In het laatste geval plaatste men aan hoofd- en voeteneinde een stoel, legde over de rugleuningen een lange staak en daaroverheen een zwart laken, dat tot op de grond hing. Als de kist klaar was werd het lichaam erin gelegd. De deksel werd er los op gelegd en overdekt met het zwarte laken onder het venster gezet. Het voeteneinde stond naar de deur gekeerd waardoor de dode zou worden uitgedragen. Voor de geur zette men wel een bakje gemalen koffiebonen onder de kist. Het uitnodigen voor de begrafenis In overleg met de familie werd besloten wie er allemaal werden uitgenodigd voor de begrafenis. Alleen als iemand t. veraf woonde, kreeg deze schriftelijk bericht, voor het overige vond het uitnodigen voor de begrafenis, `het aanzeggen`, mondeling plaats. De adressen werden op briefjes gerangschikt en verdeeld/verloot onder de buren. Dode-bode was niet gemakkelijk. Men moest soms vier of vijf uur lopen en de taak nam bij uitgebreide families een hele dag in beslag. Met een kale stok toog de bode op weg en dus konden de meesten hem bij aankomst al herkennen. De bode werd doorgaans waar hij aandeed uitgenodigd voor een borrel of een maaltijd en leed die dag beslist geen gebrek. Het aanzeggen en uitnodigen aan de huizen werd meestal ingeluid door een klop met de stok op de huisdeur. De boodschap mocht beslist niet binnenshuis uitgesproken worden, pas daarna werd de aanzegger binnen genodigd. De klop op de deur doet denken aan de idee dat de Dood zelf ook eerst aanklopt en dan binnen komt, onherroepelijk.
Klokgelui
Naast de bode speelde de kerkklok eeuwenlang een grote rol als berichtgever bij elke belangrijke gebeurtenis in het leven van de mensen. De diensten die ze verrichtten waren drieledig. Het roepen naar de kerkdienst, het luiden bij sterfgevallen en het verdrijven van de kwade geesten of machten. De in oorsprong magische kracht van het klokkenluiden is onbetwistbaar: klokken werden gewijd en zelfs gedoopt. Bij sterfgevallen luidden de klokken eerst bij gelegenheid van het dood-aanzeggen, het zogenoemde `overluiden` en vervolgens op de dag van de begrafenis, doorgaans wanneer de stoet in zicht kwam op weg naar de kerk en daarna bij de terugkeer van de begrafenis. Aan het overluiden ging een bijzondere manier van luiden vooraf, het `kleppen`. Om dit te kunnen doen, moesten de klokkenluiders helemaal naar boven, naar de klokkenzolder klimmen. Ze sloegen de klepel dan enige malen met de hand tegen de wand van de klok. Pas daarna begon het eigenlijke luiden.
Het huis en andere gebruiken
Niet alleen de mensen, ook het huis was in de rouw: de vensterluiken werden geheel of half gesloten, was er een schouw of schoorsteenmantel dan werd rondom een zwart gordijntje of val gehangen al dan niet met een wit of blauw motiefje. Blauw was ook het servies waaruit men schonk en dronk. Waar het de gewoonte was, zand op de vloer te strooien bleef dit nu achterwege: er mocht geen bezem over de vloer gaan. De spiegels werden afgedekt evenals -zo mogelijk- alles wat teveel blonk. De klok werd stil gezet; de eeuwigheid was immers `tijdloos`.
De dag van de begrafenis
De laatste dag maakte een eind aan het gedwongen nietsdoen van de familieleden. Ook nu beredderden de buurvrouwen het huishouden. De tijd vloog voorbij met het ontvangen van de genodigden en het in ontvangst nemen van de betuigingen van deelneming. Behalve de familieleden, die vanaf het begin aanwezig waren, kwamen de genodigden niet eerder dan tegen het middaguur. Een begrafenis vond doorgaans niet eerder plaats dan vanaf . . n uur. De aangekomen gasten werden onthaald op brood en koffie of alleen op koffie met een klontje suiker. In Markelo was brood en bier gebruikelijk. Voor de begrafenisstoet zou vertrekken, stond de geopende kist op de deel, onder het open zolderluik. Ieder die wilde kon nog eenmaal afscheid nemen van de dode. Als tenslotte iedereen nog eenmaal langs de kist was getrokken, nam de familie als laatste afscheid. Daarna werd de kist voorgoed gesloten door de timmerman, die de deksel met enkele houten pinnen vastsloeg.
Vervoer
Intussen stond de dodenboer met zijn wagen op het erf te wachten. De nood-buren schoven de kist op de wagen en zetten hem vast door aan beide zijden twee bossen stro tussen de kist en de zijstukken van de wagen te klemmen. Oorspronkelijk was het in heel Nederland gebruikelijk dat de naaste familieleden plaats namen op de kist, te beginnen bij het naar voren gerichte voeteneinde. Dit gebruik is echter al in de 19e eeuw verdwenen. Achter de wagen volgde er misschien nog een voor oude mensen of anderen, die moeilijk liepen maar voor het overige ging men te voet, hoe lang de weg ook was. En dat was ook nog niet altijd de kortste: men moest hoe dan ook bij begrafenissen altijd de eeuwenoude `liekweg` (lijkweg) volgen.
Karel de Grote had in 784 de instelling van lijkwegen gelast, waarvan de routes niet meer langs de oude heidense begraafplaatsen mochten voeren. De ongebreidelde stads- en dorpsuitbreidingen en de aanleg van de talrijke verharde wegen hebben het einde betekend voor de lijkwegen. Woonde men zeer dicht bij de begraafplaats, dan bleef het gebruik van een wagen achterwege. De boeren droegen dan de kist op de schouders naar het kerkhof, maar voor de poort schouderden ze de kist af en droegen deze tussen zich in naar binnen. Aangekomen bij het graf lieten de noodburen de kist aan touwen zakken en bedekten deze volledig met aarde. In veel plaatsen ging men na de begrafenis naar een naburige herberg. Daar was koffie en brood maar ook sterke drank: bier en jenever. Nadien gingen de buren en bekenden naar hun eigen woningen. De noodburen en familie keerden terug naar het sterfhuis voor koffie en een gezamenlijke maaltijd.
uit Later,
Periodieke uitgave van de Coöperatie PC